Humor en de Bijbel

Humor en de Bijbel

“Hoe weet gij zo zeker dat het de Heer was?”, vraagt Sara aan Abraham.
“Ik wéét dat het de Heer was. Het was een diep resonerende, goed geoefende stem.
Niemand anders in de woestijn kan er zo de donder in laten doorklinken.”
Maar God is verbijsterd over Abrahams volgzaamheid.
“Hoe kon gij zoiets doen?”
“Maar Gij zei…”
“Kan me niet schelen wat ik zei.
Ik stel voor de grap voor dat gij Izaäk offert en gij gaat onmiddellijk aan de gang!”
Abraham valt op zijn knieën. “Ik weet nooit wanneer Gij een grap maakt.”
En de Heer buldert: “Geen gevoel voor humor. Niet te geloven.”
“Maar bewijst het dan niet dat ik U liefheb, dat ik bereid was mijn enige zoon op te geven?”
En de Heer zegt: “Het bewijst dat sommigen bereid zijn elke opdracht uit te voeren, hoe krankzinnig ook, zolang die afkomstig is van een diep resonerende, goed geoefende stem.”

Akeda

Vrijzinnig gelovigen benadrukken vaak het belang van humor. Humor en relativering. Of misschien mag ik zeggen: humor is (zelf)relativering. Maar hoe gelovig wij onszelf ook noemen, humor in de Bijbel, dat ligt niet voor de hand. Zou er dan niemand met gevoel voor humor zijn geweest, van het volk dat in ballingschap de verhalen doorvertelde, tot Johannes op Patmos die het boek Openbaring schreef? Van Mozes en de verhalen over een rondtrekkend volk tot de vier evangelieschrijvers en brievenschrijver Paulus?

Humor is nodig om te relativeren en dat spreekt mij zo enorm aan in bovenstaande paradigmaverschuiving van de Akeda, de binding van Izaäk, die ik aantrof in het boek ‘Donderdagmiddagdochter’ van journalist en columnist Stevo Akkerman. Na zijn bijzondere en goedbezochte lezing op 24 januari in onze gemeente kocht ik het. Stevo haalt deze herformulering van Woody Allen aan omdat het hem niet lukt een verklaring te vinden voor de vraag van God, de reactie van Abraham en alle gelovigen die een poging doen dit verhaal te begrijpen.

Koranverbranding

De meesten van ons zullen het belang (of de noodzaak?) van humor beamen. Waarom komen we er dan zo weinig van tegen in heilige teksten, gebeden en liederen? En als we er eens mee zouden experimenteren, hoe ver mag je dan gaan? De vrijheid van meningsuiting. Een heet hangijzer momenteel in onze samenleving. Moeten er regels komen rond humor en vrijheid van meningsuiting? En is dat niet in strijd met beide?

Na de koranverbranding in Arnhem in januari appte een vriend: “Vrijheid van meningsuiting haalt het alleen op lange termijn als degenen die het hebben daar een beetje verstandig mee omgaan.” En zo is het. Maar het wordt wel ingewikkeld als een religieuze stroming een mening of grap niet kan waarderen en die beantwoordt met geweld. Moet je dan stoppen met humor? Of zwijgen over bepaalde dingen? Verstandig en verantwoord spreken en handelen, maar toch nooit zonder de vrijheid te verliezen je mening te geven of een grap te maken?

Jona in de vis

Humor en grappen in onze serieuze bezigheden, in de liturgie, de vergaderingen en zijdelingse ontmoetingen kunnen een verademing zijn. Zullen we blijven kijken en zoeken naar de luchtigheid van dingen? Misschien staat er ergens wel een grap in de Bijbel die ik over het hoofd heb gezien. Wil je me dat dan laten weten? Onbegrijpelijke teksten, leefregels of adviezen die we misschien wel begrijpen als ze een grap zijn? Jona opgeslokt en uitgespuugd door een vis? Dat was toch een grap, of niet?

Ds. Jaap Marinus