Als Johann Sebastian Bach in 1723 cantor wordt in Leipzig, moet hij zich voegen in de strenge regels betreffende de kerkmuziek in zijn stad. Zo geldt de veertigdagentijd, de periode van inkeer voorafgaand aan Pasen, als tempus clausum, letterlijk ‘besloten tijd’, waarin feestelijke plechtigheden en ook cantates verboden waren. Het was immers een boetetijd.
In andere steden is dat anders. Zo kennen we van Christoph Graupner (1683-1760), een tijdgenoot een groot aantal cantates voor de verschillende zondagen van de veertigdagentijd. Graupner was een productief componist, werkte het grootste deel van zijn leven aan het hof van Darmstadt en schreef onder andere meer dan 1400 cantates, die alle bewaard zijn gebleven. Graupner was ook een concurrent van Bach toen in 1722 de functie van Thomascantor in Leipzig vacant kwam. Hij had de voorkeur van de autoriteiten boven Bach, maar zijn broodheer in Darmstadt liet hem niet gaan.
Vreugdevolle klank
Omdat er geen cantates van Bach zijn deze vierde zondag in de veertigdagentijd, zingt het Bachensemble Arnhem deze keer een cantate van Christoph Graupner. Hij schreef de cantate Befiehl dem Herrn deine Wege in 1736 voor deze zondag, die de naam ‘Laetare’ draagt, ontleend aan de introïtus van deze zondag: ‘Verheug u met Jeruzalem en juich over haar’ (Jesaja 66,10). Het is een zondag met een vreugdevolle klank, midden in een boetetijd.
Het evangelie van deze zondag volgens de lutherse traditie is Johannes 6,1-15, het delen van het brood voor velen. Dit Bijbelverhaal is te herkennen in de teksten van de recitatieven en aria’s, maar dan door de bril van de Bijbelvisie van de achttiende eeuw: vertrouw ook in tijden van gemis op God. Duidelijk komt dat tot uitdrukking in de tekst van de sopraanaria: ‘Mijn Jezus zorgt, ik wil niet bezorgd zijn, mijn leven is in zijn hand’.
Structuur
De structuur van de cantate is zoals gebruikelijk in die tijd: het openingsdeel is gebaseerd op een Bijbeltekst uit het Oude Testament, het slotdeel is een koraal, de tussendelen zijn recitatieven en aria’s, waarvan de tekst door een theoloog werd geschreven. Bij Graupner is dat haast altijd Johann Conrad Lichtenberg (1689-1751), zwager van Graupner.
De hoekdelen van de cantate zijn gebaseerd op Psalm 37,5, een geliefde Bijbeltekst in die tijd, waarin de mens opgeroepen wordt te vertrouwen op God. Het slotkoraal is de eerste strofe van het lied ‘Befiehl du deine Wege’, een lied van Paul Gerhardt (1607-1676), ook gebaseerd op deze psalmtekst (zie ook Liedboek 904). In die tijd werd dit lied ook gezongen op de melodie van ‘O Haupt voll Blut und Wunden’. In die combinatie van tekst en melodie kennen wij het ook uit Bachs Matthäus-Passion.
Christoph Graupner
De librettist van de cantate verbindt het verhaal over de deling van het brood aan een parallelverhaal uit het Oude Testament: het volk Israël wordt in de woestijn gevoed met brood (Exodus 16).
Karakteristiek voor Graupner is dat in zijn slotkoralen van de cantates de instrumenten van het orkest niet de koorpartijen meespelen, zoals meestal bij Bach, maar deze hebben zelfstandige versierende partijen. Ook schrijft Graupner altijd tussenspelen tussen de regels van het koraal. In deze cantate is er nog een bijzonderheid in het slotkoraal: elke regel van het koraal wordt voorafgegaan door een korte solo van de bassolist waarmee hij de tekstregel als het ware introduceert.
De instrumentale begeleiding van de cantate blijft beperkt tot strijkinstrumenten en basso continuo.
Naast deze cantate van Graupner zingt het koor het motet Laetatus sum van Alessandro Scarlatti (1660-1725). De tekst is het begin van Psalm 122, ook vanouds verbonden aan deze zondag.
Kijk hier voor praktische informatie.
Foto: Merlijn Hoek @ Flickr.com